
´t laatste.....

Het laatste dier
De zon breekt vandaag niet door de wolken van vervuiling heen. De roestbruine wade van vuil en smog laat slechts een deel van het licht door en de stad baadt in die typische halfbruine schemering, die zo eigen is aan die grappige stomme films uit het begin van de vorige eeuw.
De vorige eeuw!
Hoe vaak heb ik niet terugverlangd naar de tijd van mijn voorvaderen, toen een mens nog eindeloos door de natuur en de reservaten kon zwerven en de dieren van de schepping in hun pracht kon bewonderen. Ons voorgeslacht heeft het echter in zijn grenzeloos opportunisme behaagd een onleefbare wereld na te laten. He adagium van de Zonnekoning bleek echter maar al te waar; zij het dat de ramp voor hem eerder kwam dan voor de rest van de mensheid: 'apres nous les déluges!' En de zondvloed kwam. Het gat in de ozonlaag werd groter en groter. De temperatuur op aarde nam meer en meer toe. Klimatologische storingen veroorzaakten veel misoogsten. Vulkanische erupties en een ongecontroleerde industriële uitstoot vervuilden de lucht boven mate. Een gedeelte van het vasteland verdween onder water door beweging van de zeebodem; aardbevingen decimeerden de bevolking van Amerika en Europa. Wie denkt dat de mensen in deze rampzalige eeuw rustig bleven, heeft het grondig mis. Hoe onnatuurlijk een mens zich ook mag gedragen, hij is en blijft een schepsel bestaande uit geest en stof. De woelingen rondom hem heen hadden dan ook hun weerslag op zijn innerlijk. De geschiedenis van de twintigste eeuw heeft vele opstanden en revoluties gekend: koningen en keizers die beweerden dat hun almacht door God geschonken was, maar daarbij vergaten dat die almacht een dienende functie inhield en niet een parasiterende, werden met recht afgezet. Het begin van de vorige eeuw - de roaring twenties - was dat niet voor een deel het feestgedruis van een bevrijde menigte? De beschaving bevond zich echter in een neergaande lijn. De Tweede Wereldoorlog kwam en werd gevolgd door de Koude Oorlog.
De euforie tijdens de zogenaamde ineenstorting van het Communisme was maar van korte duur. De collaps van de wereldeconomie ging vooraf aan talloze opstanden in de landen van Oost-Europa, Afrika, Zuid-Amerika en Azië. Het barbaarse Russische bewind keerde in Oost-Europa terug en behield zijn invloed in de wereld. Komende generaties zouden gebukt gaan onder de knoet van drie invloedssferen: de Westerse, De Russische en de Islamitische.
Mijn eigen land ontsnapte evenmin aan de wereldwijde catastrofes. Aardbevingen vaagden in één nacht hele bergdorpen weg en hevige winterse buien sneden de overlevenden af van de buitenwereld. Misoogsten gingen vooraf aan grote hongersnood. Door de chaos, die wereldwijd heerste en de grillige weersomstandigheden konden de landen van de Grote Graanschuur onze nood niet lenigen. Ik kijk vanuit het raam van mijn werkkamertje direct op de beruchte Laan van de Overwinning. Hier op het plaveisel van het uitgestorven centrum van de hoofdstad werd de noodlottige strijd van ons uitgehongerde volk gestreden. Het was een korte en ongelijke strijd van vele wanhopigen tegen de tot de tanden gewapende machinerie van het regeringsapparaat. Aan de Laan van de Overwinning kleeft het bloed van hen, die de verantwoordelijke regeringsleiders om een betere verdeling van de schaarse levensmiddelen smeekten.
Studenten en advocaten, mijnwerkers, huismoeders, priesters en schooljeugd; kortom hongerige mensen uit al de geledingen van de maatschappij hadden zich spontaan bij het Plein van de Universiteit verzameld en waren in gelid opgetrokken naar het regerings- en parlementsgebouw aan het eind van de Laan van de Overwinning. In een rook van bijtend traangas liepen zij te pletter tegen een muur van staal. De slachting die de goed doorvoede militairen aanrichtten, beroofden duizenden van hun armzalig leven. Ik bevond mij in de achterhoede van de spontane mars naar het regeringsgebouw. Bij de eerste schoten die vielen, zwermde de massa als een vlucht spreeuwen uiteen. Honderden werden in paniek door de menigte vertrapt. De smalle straatjes terzijde van de Laan van de Overwinning boden immers weinig toevlucht en werden zo het graf van velen, die slechts om een bete broods bedelden.
Dagenlang heb ik mij opgehouden in de straten van de buitenwijken en sliep naast de vele stinkende vuilnishopen, die bij gebrek aan een goed uitgeruste reinigingsdienst domweg in brand werden gestoken. De smeulende hopen gaven in ieder geval warmte af tijdens de koude nachten. Al die daggen had ik genoeg tijd om na te denken, terwijl ik in de afval op zoek ging naar iets eetbaars. Het was met mij en mijn land ver gekomen. De bedeltochten langs de grauwe woonkazernes met hun onafgewerkte woonruimtes en tochtige vertrekken, leverde weinig troost voor mijn hongerige maag. De betonnen bouwsels boezemden mij grote afkeer in; gewend als ik was om in een klein appartement te wonen, waar je tenminste nog kon aankijken tegen een imitatie Palazzo-gevel. De Grote Leider, die in zijn waanzin tevens dacht de grootste architect te zijn, had indertijd het oude centrum van de hoofdstad met de grond gelijk laten maken. In plaats van de oude statige huizen en eeuwenoude kerkjes, verrees er een afstotend wit gepolijst gebouw dat in lelijkheid het gebouw van Victor Emmanuel II in Rome naar de kroon steekt.
Zoals de wegen in Parijs stervormig uitlopen op het plein Charles de Gaulle, zo dienden de nieuwe straten vol glans en glorie uit te komen op het nieuwe paleis van de Grote Voorganger. Het resultaat mocht er zijn: rijen van woonkazernes, voorzien van neoklassieke gevels en hier en daar opgesmukt met een nep-peristilium. Het geheel kon alleen bedacht zijn door een in-zieke geest. Zodra de hysterische stem van onze nooit volprezen Leider weer door de luidsprekers galmde, dacht ik dat ik het weer kon wagen om naar mijn appartement aan de Laan van de Overwinning terug te keren. De Laan van de Nederlaag, een meer passende benaming voor de plaats waar zoveel landgenoten het leven hadden gelaten, ademde de sfeer van de tragedie, die zich enkele dagen geleden had afgespeeld. Boven de straten hing nog de witte lijkwade van het traangas. Hier en daar liepen enkele mensen schichtig over de stoep met een zakdoek tegen hun betraande ogen gedrukt.
Ik ben niet iemand
die in tijden van onraad en onzekerheid zijn heil zoekt bij groeperingen van allerlei aard. Mijn opstand tegen het regime, was zoals bij veel mensen uit bittere nood geboren. Mijn verzet bestond uit het eisen van een betere verdeling van voedsel en primaire levensbehoeften. Ik had honger en vroeg om brood. Tallozen van mijn medestanders waren eveneens uitpersoonlijke redenen de straat op gegaan en hadden hun lege maag met de dood moeten bekopen. Het kon ook niet anders of de regering - lakei van de Grote Roerganger - had de Hongermars opgevat als een regelrechte bedreiging. De gevreesde geheime dienst - Securicor I - zou zeker spoedig de bevolking onder zware druk zetten.
Iedereen was nu verdacht. Het leek mij daarom raadzaam om enige tijd uit de hoofdstad te verdwijnen en noodgedwongen een langere vakantie te houden bij mijn oom op het platteland. Mijn oom en tante zijn oude mensen die zich in leven houden op een minuscuul stukje grond. Oom schreef vorig jaar nog een brief waarin hij mij vroeg naar een middel om zijn wijndruiven te beschermen. De felle verzuurde regens van het voorjaar vernietigden de vruchten van de wijnranken. Arme man, hoe kon hij ook wetten dat wij hier in de hoofdstad in geen jaren druiven hebben gezien. Laat staan dat wij over een middel zouden beschikken om zijn druiven tegen zure regen te beschermen. De situatie was nu omgekeerd en ik hoopte naast de bescherming van het platteland een redelijk rantsoen voedsel te vinden. Na mijn boeltje gepakt te hebben, begaf ik mij met nieuwe moed op weg naar het boerderijtje van oom en tante. Sedert mijn vroege jeugd was ik niet meer uit de hoofdstad weg geweest en ofschoon ik vaak verhalen had gehoord over de eindeloze rijen autowrakken, die het landschap ontsieren, was ik bij de eerste aanblik ontsteld.
Zover als het oog reikte, zag ik langs de kapotgereden weg, in velden en sloten, de roestige geraamtes van ontelbare wrakken. Daar lagen ze, de rotte getuigen van een vergane wereld. Onherkenbare modellen van auto's die ooit de status van de eigenaar hadden bepaald en overal langs de weg gedumpt waren, toen besloten werd, dat de schaarse benzine slechts toebedeeld zou worden aan de elite van de heersende klasse. Nooit meer vergeet ik de aanblik van die autokarkassen. Ze werkten op mij in als de stomme getuigen van de generaties mannen en vrouwen, die niet de moed of de wil hadden om te veranderen. Mannen en vrouwen, die niet op tijd het roer konden of wilden omgooien en een betere wereld achterlieten voor hun kinderen en kleinkinderen. Het waren ouders en grootouders. Mijn ouders en grootouders.
De tocht naar het dorpje van mijn oom ging over het gebarsten beton van wat eens de trotst van de natie was geweest. De grote autoweg, die Noord en Zuid met elkaar verbond, zag er uit alsof hij gebombardeerd was. De trots van de natie was vergaan door het opvriezen van het wegdek tijdens de winter en gebrek aan onderhoud. Wat er overbleef was het pokdalige aanschijn van een betonnen dodenkrans, gestrikt rond het stille hart van een verloren natie. Gammele karren, beladen met wat hooi en getrokken door vermoeide landarbeiders, passeerden mij op mijn weg. IK vroeg mij af, wanneer ik eens een kar met paard zou zien. Dieren en vee zoals je vroeger op het platteland tegenkwam. Mijn enige metgezel was voor lange tijd de onafgebroken bruine sliert vuil, die over het hele land hing. De bomen en struiken langs de weg waren kaal en bruinzwart van kleur. Opeens zag ik langs de weg een meisje van een jaar of zeventien.
Lange onverzorgde haren hingen voer haar schouders en bleven rusten op een ongewassen kleedje van onbestemde kleur. Ondanks haar onverzorgde voorkomen straalde het meisje de schoonheid van de jeugd uit. Haar grote bruine ogen keken mij aan en ik zag in die grote kjkers de wijsheid en drang om te overleven, die kinderen kenmerkt, die in hun jonge leven teveel hebben meegemaakt. Ik vroeg haar naar haar naam: Viorica.
Viorica, zo heet een bloem die bij ons in de bergen eens in overvloed groeide. Viorica had een dagtaak. Zij hoedde de gans die haar familie rijk was. De hele dag, op zoek naar een stukje gezond gras en af en toe een gezonde lekkernij langs een niet al te vervuild stroompje water. De gans, die ooit een witte vedervacht bezeten had, was het oude instinct van haar voorouders op het Romeinse Capitool nog niet kwijt.
Met veel misbaar kwam ze met gebogen kop op mij af en ik achtte het raadzaam om mijn weg te vervolgen. Ik groette de bloem van de bergen in de overtuiging dat zij zou weten te overleven. Wie weet, misschien zou zij aan haar kinderen ooit een beter en leefbaarder wereld kunnen achterlaten?
Ik liep een uur of vier, toen ik een richtingaanwijzer zag, die met verregende en door de tand des tijds aangevreten tekens aangaf, dat het dorp van mijn oom en tante niet alt e ver meer zou zijn. Opeens hoorde ik terzijde van de weg een luid gepiep, of was het geblaf? Het schrille hoge geluid was geblaf, want wat ik zag was een hondje. Met een vaal koord vastgebonden aan een jonge boom, had het mij reeds van verre zien aankomen en maakte uit eend rang tot overleven een misbaar dat horen en zien mij verging. Voorzichtig naderde ik het uitzinnige diertje. Van dichtbij zag ik dat het koord de vacht rond zijn nek helemaal had weggeschuurd. De nagels waren doorgegroeid tot in het vlees en het vel van het scharminkel zat onder het ongedierte. Ondanks mijn afkeer raakte ik het hondje aan. Ik trok mijn hand schielijk terug. Het beestje was broodmager en voelde aan als steen. Op dat moment brak iets diep in mij. Al mijn verdriet en woede kwam in een stroom van tranen naar buiten. Ik huilde zoals ik nog nooit gehuild had. Ik huilde lang en met grote uithalen. Niet als een kind, maar als een volwassen man, die machteloos moet aanzien hoe zijn wereld ten onder gaat. Ik heb het hondje losgemaakt en zo goed als het ging met een stuk van mijn hemd en wat water uit een beek gereinigd. Het diertje verslond mijn rantsoen voedsel en wijkt sedertdien niet meer van mijn zijde.
Ik heb een hond en noem hem Het Laatste Dier. Hij is nog steeds klein en mager, maar ziet er beter uit. Samen zijn we verder op weg gegaan. Wat er voor ons in het verschiet ligt, weet ik niet. Misschien hebben we nog een toekomst. Ik en Het Laatste Dier.